ZWING

Zelfstandig werken in niveaugroepen

Kinderen zijn niet gelijk. Ieder kind heeft zijn eigen kenmerken en kwaliteiten. Onderwijs is in de loop der jaren steeds meer maatwerk geworden. Specifieke problemen worden steeds beter herkend. Bij ons op school willen we inspelen op de talenten van het individuele kind, maar willen we de verschillen niet benadrukken. Inspelen op capaciteiten van de kinderen komt voort uit het adaptief onderwijs. Zo kennen we bijvoorbeeld de instructietafel, waar een kleine groep kinderen extra aandacht krijgt, als de rest zelfstandig werkt.

Om dit alles organisatorisch mogelijk te maken hebben we zelfstandig werken op het programma staan. Op een taakkaart staat wat de kinderen per dag (lagere groepen), per twee dagen (midden groepen) of per week (hoogste groepen) zelfstandig of in samenwerking moeten doen. De leerkracht heeft dan op de momenten ‘van uitgestelde aandacht’ de handen vrij om extra aandacht te geven.

Binnen het zelfstandig werken hanteren we het zogeheten ZWING-model (Zelfstandig Werken In Niveau Groepen). Dit model kent drie niveaus: ZWING-1, -2 en -3. In ZWING-1 werken de kinderen die moeite hebben met een bepaald vak, in ZWING-2 de kinderen die normaal mee kunnen komen en in ZWING-3 de kinderen die wat meer aankunnen. Zo kan het zijn dat kinderen voor taal in Zwing1 en voor rekenen in Zwing-3 werken. Het niveau waarop een kind werkt hoeft niet een heel schooljaar hetzelfde te blijven. Na toetsen wordt het niveau opnieuw bepaald.

We willen onze kinderen laten leren door ze te laten samenwerken. Samenwerkend leren is een bewust in te zetten instrument voor de leraar om alle leerlingen te betrekken en zoveel mogelijk tegelijkertijd actief te laten zijn. Leerlingen leren van elkaar, niet alleen kennis maar ook vaardigheden. Zij leren veel van voordoen, samendoen en nadoen.